1. DE FENICISCHE PERIODE.
Voordat de
Feniciërs vanuit Sidon
en Tyrus vooral
hun eerste
nederzettingen stichten, bevoeren zij
al wel de zeeën daar naar toe. Via
de noordkust van Afrika of via Hellas
en Zuid‑Italië bereikten zij het
westelijk bekken van de
Middellandse zee. In
het begin hielden
zij
overdag nauwgezet het strand of de
kustgebergten in het oog, terwijl zij
's‑nachts hun schepen op het strand
trokken. Later oriënteerden zij zich
op de kleine beer en voeren
vrijmoediger over de grote binnenzee.
Om te
begrijpen waar de Feniciërs tenslotte
hun steden en factorijen in het
westen vestigden,
is een kort
inzicht in de
fysisch‑geografische
gesteldheid noodzakelijk.
1.1. De fysisch‑geografische gesteldheid van
Noord‑Afrika.
De Feniciërs landen in Noord‑Afrika
in feite op een enorm langwerpig
eiland. dat in het noorden door een
waterzee en in het zuiden door een
zandzee omsloten is. De kust zelf is
grotendeels bergachtig met her en
der beschutte baaien. De kust van het
huidige Tunesië kent nog de meeste
kustvlakten met in het zuiden een
diepe zoutmeerdepressie.
Algerije bestaat uit een centrale
hoogvlakte met daaromheen bergketens.
Vooral de kust kent vele kapen,
afgewisseld met kleine kustvlakten aan
baaien en golven. In de pre‑historie
moet het klimaat duidelijk warmer en
vochtiger zijn geweest. Toen kwamen
er vele tropische dieren en planten
voor. Tegen de tijd, dat de Feniciërs
er aan land gaan, is het klimaat
al veel droger geworden en breidt de
Sahara zich uit, alhoewel die nog
lang niet zo uitgedroogd was, als nu.
Zelfs de kust van Libië
schijnt
over enige gedeelten nog bebost
geweest te zijn. Zo zouden de heuvel van
Grâces en de kaap Misrata (Cephelès) bij
de rivier Kinyps * bebost zijn
geweest. Ook worden volgens Polybius
in de Darat (Oued Draa) en in een
meer te Mauretanië volgens
Juba II van
dat land tropische
dieren
aangetroffen. In het
bijzonder zijn veel
olifanten aanwezig. Veel
Carthaagse legers maken daar met
tientallen tegelijk gebruik van, maar
ook nog de latere koningen Jugurtha
van Numidië en Juba I van Mauretanië
hebben ze nog in resp. de 2e en 1e
eeuw in hun bezit.
Dat alles duidt op in ieder geval een
vochtiger klimaat. De kustvlakten
en gebergten zijn dan ook
over het algemeen
nog bebost. Meer
het
binnenland in vinden we steppen en
tenslotte de woestijn.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
* Zie: de vergeefse poging van Doriëus om in Libië
in de bosrijke streek langs de Kinyps een nederzetting te stichten in c.520
v.C.
Pomponius Mela I,12:
FENICES, SOLLERS HOMINUM GENUS ET AD BELLI PACISQUE
MUNIA
EXIMIUM: LITTERAS ET LETTERARUM OPERAS ALIASQUE ETIAM ANTES,
MARIA NAVIBUS ADIRE, CLASSE CONFLIGERS, IMPERITARE GENTIBUS,
REGNUM PROELIUMQUE COMMENTI.
1.2. De etnografische samenstelling van Noord‑Afrika.
Aan een groot deel van de kusten van
Noord‑Afrika wonen de Libyërs, die
voor een deel later meer en meer Liby‑Feniciërs
of Puno‑Libyërs gaan
worden. Dit vanwege eerst de overname
van de Punische taal, maar
ook,
omdat er een daadwerkelijke vermengng met
de Feniciërs en
Puniërs
plaats vond. In het binnenland
vinden we in
grote getale Numidische
nomadische stammen, die
vooral geconcentreerd zijn
in het huidige
Algerije. Het huidige Marokko wordt
bewoond door de Mauren. Verder waren
er in het binnenland nog volgens
Herodotus:
tabel 1.Inheemse Noord‑Afrikaanse
volken en hun voornaamste woonplaats,
uitgedrukt in de huidige
landen‑ en streeknamen.
stammen/volken woonplaats
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
Gaetuliërs Sahara
Pharusiërs ?
Maxyen
Tunesië
Gyzanten Tunesië
Machlyen
Tripolitanië
Maken
Tripolitanië
Ausen
Tritoonismeer
Garamanten Sahara
Gindanen
Tripolitanië
Psyllen
Tripolitanië
Nigrieten Sahara
Zauèken
Tunesië
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
Veel van deze volken kunnen we nu
niet meer thuisbrengen. Waarschijnlijk
zijn velen van hen opgegaan in
achtereenvolgens het Carthaagse rijk, het
Numidische rijk en tenslotte
het Romeinse rijk.
Negers treffen we
hoofdzakelijk aan in de noordelijke
oases van de Sahara.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
PATERCULUS:
"..fere anno octogesimo post Troiam captam,
centissimo et vicesimo
quam
Hercules ad deos excesserat."
STICHTING
VAN GDR IN 1104/3? of 1101?
Zie Boek 246.AFRICA AND AFRICANS IN ANTIQUITY Edwin M.Yamauchi. Michigan State
University Press, East Lansing. 2001 Michigan. Speciaal het hoofdstuk over
Carthago en de Berbers.
Zie Boek 9.HERODOTUS
HISTORIëN.
O.Damsté, Fibula van Dishoeck,
Haarlem 1978. Hoofdredactie:
J.Th.M.F.Pieters. Een register op
naam en enige kaarten.
Map 19.1.L’Afrique du Nord dans
l’Antiquité, F.Decret/M.Fantar, Payot Paris 1981.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten