3.5.3. Na de val van Tyrus.
Na de eliminatie van de Tyriërs is de
weg vrij naar het zuiden. Er wordt
geen tegenstand geboden. Alleen in en
voor Gaza vormen zich problemen.
De stad werd bewoond door
Arabieren, die het
Macedonische leger 2
maanden wisten te
weerstaan. Daarna wordt
de mannelijke bevolking
uitgemoord en de rest wordt
als slaven verkocht.
Het wordt steeds
onduidelijker, waarom Alexander wel
de Grote wordt genoemd.
Na de slachtpartij in Gaza verovert
Alexander "en passant"
Egypte en
overweegt een ogenblik ook om door te
gaan naar Carthago. Daar ziet hij
vanaf, omdat eerst de Perzen
definitief verslagen moeten
worden. Dat
gebeurt op de slagvelden van
Gaugamela en Marbela, waarna Darius
en de
resten van zijn leger
zonder pauze worden
achtervolgd, totdat zij
ophielden te bestaan.
Het grote rijk van Alexander strekte
zich uit tot aan de
Indus. Vast
staat, dat Alexander op zijn tocht
ver naar het oosten ook
nogal wat
Feniciërs meenam.
Dezen zullen onder
Nearchos, de Kretenzische
admiraal, bijgedragen hebben aan de
bouw van de vloot, waarmee een deel
van de troepen teruggingen door de
Perzische golf naar Babylon.
Een van de laatste opdrachten van
Alexander, was die aan Nearchos om met
zijn Kretenzers en de Feniciërs een
vloot te bouwen aan de Kaspische
zee en daar
de zee en
landen daaraan te
verkennen. Het typeert
eigenlijk, waarom Alexander werkelijk
de Grote te noemen is.
Dat was
vanwege zijn ondernemingslust en
zijn wil
tot het verkennen
van de
wereld tot de uiterste grenzen.
DE FENICISCHE VLOOT, die
voornamelijk uit schepen van Aradus,
Byblus en Sidon bestaat,
wordt onmiddellijk weer ingeschakeld.
Honderd Fenicische en
Cyprische schepen worden naar de
Peloponnesus gestuurd om daar
toezicht te houden.
3.5.4. De schepenweg naar Thapsacus.
Nadat de Macedoniërs het Perzische
rijk opgerold hadden, kwamen er meer
constructieve ideeën naar voren.
Alexander's aandacht ging onder
meer
uit naar de zeeën rond Arabië. Om die
te exploreren was een grote vloot
nodig in de Perzische golf. Vandaar
dat vele
Fenicische en Griekse
timmerlui naar Babylon werden
gezonden om daar een vloot in elkaar
te
timmeren. Ook werden er schepen in
onderdelen van de Fenicische kust
naar ded Eufraat getransporteerd. In
totaal gingen zo'n 317 schepen deze
weg naar Thapsacus. Dat is een
plaats, waar de Eufraat bevaarbaar is en
daar werden de schepen weer in elkaar
gezet. Tot deze vloot behoren
2
penteren, 3 treteren, 12 triëren en
ca.300 kleine triakonters. *
Tot een uitvoering van de expeditie
is het nooit gekomen in de zin, dat
Arabië in die tijd omvaren werd.De
dood van Alexander heeft dat in 323
verhinderd. Er is in ieder geval geen
verder bericht over overgeleverd.
3.5.5. Na Alexander....
Na de dood van
Alexander in 323 valt zijn
grote rijk uiteen
in
verschillende onderdelen. De eerste
heerser over het
gebied, waartoe
Syrië en Fenicië behoren, is
Laomedon. Maar reeds na een
paar jaar
komt de Levantkust onder een
dynastie, die het langer zal uithouden. Het
zijn de Seleuciden, die ten koste van
de andere Diadochenrijken hun staat
behoorlijk weten uit te breiden. Nog
eenmaal komt Tyrus, ondanks de
vernietiging door Alexander tot enige
bloei en met Tyrus de hele kust van
Fenicië. In 315 heerst er Antigonos,
wiens zoon Demetrius werkte aan de
opbouw van een
geweldige vloot, die te Cyprus en aan de Fenicische kust
zijn thuisbasis had. Deze vloot moet
er ongeveer als volgt uit gezien hebben:
tabel 7. De vloot van Demetrius.
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
rijen roeiers aan 1
zijde
180 triakonters 1‑2
37
triëren 3
10
penteren 5
3
henneren 3
10
dekeren 10 of >
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
ca.240 schepen in totaal.
Vooral de henneren en penteren moeten
geweldige bouwwerken geweest zijn,
die nauwelijks nog manoevreerbaar waren te noemen. Op deze
zeekastelen
werden verhoudingsgewijs meer
zeesoldaten en wapentuig meegevoerd.
De
zeegevechten veranderden hierdoor ook
steeds meer van karakater. Vroeger
stond de ramtechniek hoog in het vaandel
geschreven. Nu werd het meer en
meer lijf aan lijf werk door middel
van entering.
NUMISMATIEK
In Byblus blijft in de
Griekse tijd het eigen koningshuis rege‑
ren. Op munten uit die tijd
zijn de namen Ainel(=Enylus) en
Adramelek traceerbaar. Van
Aradus zijn tot dusverre geen ko‑
ningsnamen bekend van na 332,
maar van munten weten we, dat er
toch een
Straton(=Abdas(h)tarte) geregeerd moet hebben.
Ook in Tyrus blijven
waarschijnlijk de Fenicische koningen nog
gehandhaafd. De munten worden
weliswaar via de Attische
standaard gemaakt, maar de
initialen er op zijn van Fenicische
aard: beth, mim en 'ain. De
volledige namen van de koningen zijn
ons niet bekend. Vanaf 306
komen er ook munten met Griekse mono‑
grammen. Mogelijk zijn dan
ook de Fenicische koningen in Tyrus
van het toneel verdwenen.
Zie:Les cités
phéniciennes dans l'empire d'Alexandre le Grand,
F.Verkinderen, OLA 22, Leuven 1987.
Map 19.7.Arrianus, Anabasis Alexandri, Harvard Univ. Press,
Cambridge, Massachusetts, William Heinemann, London, 1966.
In de zeeslag voor (alweer!) Salamis
te Cyprus strijden Grieken tegen
Grieken en
Feniciërs tegen Feniciërs.
Omstreeks 306 betwisten
Ptolemeus van Egypte en Antigonos van
Syrië elkaar de hegemonie ter zee.
De schepen van de Egyptenaren
bedienen zich nog goeddeels van de
oude
ramtechniek en overwinnen. Anatolië
gaat voor Antigonos verloren op het
slagveld van Ipsus, alwaar hij
klem geraakt is
tussen Seleucos en
Lysimachos. Zijn zoon Demetrios weet
zich nog op
zee enigszins te
handhaven. Op een gegeven moment weet
hij zelfs Griekenland en Macedonië
in
handen te krijgen.
Hij blijft zijn
vloot met grote
schepen
uitbreiden. Op den duur wordt
hij echter door
Seleucos verslagen en
gedeelten van zijn vloot vallen aan
Egypte toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten